Ga naar de inhoud

Maurice Watteeuw

Hooistraat 8, Brugge

Maurice Achille Watteeuw werd geboren in Brugge aan de Potterierei op 5 september 1892 als zoon van Augustin Watteeuw (brugdraaier) en Octavie Muylaert (melkverkoopster). In de Eerste Wereldoorlog vecht hij voor het Belgische leger en trouwt na de oorlog in 1918 in Parijs met de Brugse Esperance Marie Coens. Samen krijgen ze een dochter, Denise. Hij sterft op 2 november ‘64 thuis in de Hooistraat.

Maurice is telefonist (ploegbaas) bij de RTT in Heist wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Hij woont op dat moment met zijn vrouw en dochter in de Hooistraat 8 in Brugge.

Op 8 augustus ‘43 wordt hij gevangengezet in Brugge, enkele dagen later volgt hetzelfde lot voor zijn collega Frans Vanhulle, afkomstig uit Knokke. Ze worden ervan verdacht “een buitenlandse zender af te luisteren”. 

In het Duitse strafdossier van Maurice Watteeuw lezen we dat de beklaagde Vanhulle eigenaar was van een radio-apparaat van het merk S.B.R. Super Ondolina Type 632, en dat Maurice Watteeuw hem vanaf mei ‘43 verschillende keren heeft opgezocht om samen “meestal rond het middaguur” naar de berichten te luisteren die de Engelse zender in het Vlaams uitzond. Watteeuw geeft vervolgens de inhoud van die berichten door aan zijn collega’s van de RTT op de tram. Onder andere Leon Pollet en Emiel Medaets hoorden zo uit de mond van Watteeuw het nieuws uit Engeland, heeft Pollet achteraf getuigd (vermoedelijk onder dwang, achteraf trekt hij zijn getuigenis in). In het strafdossier wordt als verzachtende omstandigheid aangevoerd dat beide beklaagden, Watteeuw en Vanhulle, verder niet gekend zijn voor anti-Duitse activiteiten. Maar “het feit dat de inhoud van de berichten voortdurend aan anderen werd doorgegeven, en dat hij op zijn leeftijd ook nog eens het meeste inzicht had, speelt een belangrijke rol bij de veroordeling van de verdachte Watteeuw”. Beiden krijgen een gevangenisstraf van 1 jaar opgelegd. 

De familie van Maurice Watteeuw vertelt dat er die bewuste 8ste augustus ‘43 twee feldwebels voor de deur stonden die het hele huis doorzochten op zoek naar een verboden radio. Die hebben ze niet gevonden. Maar volgens zijn kleindochter zaten er op dat moment plannen verstopt onder het zoutvat op de schoorsteenmantel van het gezin. Vrouw en dochter weten daar niets van, en dochter Denise zou het haar vader de rest van zijn leven verwijten dat hij hen zo in gevaar bracht. Over welke plannen het ging, weten we niet. Uit de verklaringen van Maurice blijkt wel dat hij in nauw contact stond met de verzetsgroep “Landelijke zetel”, die in hoofdzaak bestond uit collega’s bij de RTT in Heist (o.m. Frans Vanhulle, Leon Pollet en Emiel Medaets maken daar deel van uit). Door hun beroepsactiviteit bij de telefonie en de mogelijkheid om de Duitsers af te luisteren, was er een sterke link met het inlichtingennetwerk Athos. In die groep infiltreerde een spion, wat ertoe geleid heeft dat 29 mannen opgepakt zijn eind juli ‘43. Leon Pollet was daar één van en in de nasleep van die aanhoudingen en daaraan gekoppelde verhoren, is wellicht de naam van Watteeuw en Vanhulle gevallen. Met als gevolg dat ook zij begin augustus opgepakt werden. In hoeverre zij betrokken waren bij het grotere verzetswerk is onduidelijk: waren de verstopte plannen onder het zoutvat de plannen van de Duitse versterkingen in de Zeebrugse haven? 

Maurice werd meegenomen naar de gevangenis ‘t Pandreitje in Brugge en stuurt daar verschillende korte berichten naar huis waarin hij schrijft niet te weten waarvoor ze hem vasthouden. Half september brengen de Duitsers hem over naar Merksplas, en op 2/11/’43 wordt hij gedeporteerd naar Hagen. Op 30/11/’43 komt hij aan in Gütersloh bij Bielefeld. Zijn brieven verstuurt hij vanuit ‘Kreis Bielefeld’ en hij heeft het over een “landelijke, rustige omgeving met vriendelijke mensen”. Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde Bielefeld een belangrijke rol vanwege zijn strategische ligging en industriële faciliteiten, waaronder fabrieken die militaire uitrusting en munitie produceren. Maurice werd er als dwangarbeider tewerkgesteld. Hij moet er onder een redelijk “gunstig regime” verblijven want hij stuurt regelmatig brieven naar huis en ontvangt pakketjes met levensmiddelen, tabak, zeep, … van het thuisfront.

Vanaf 18 april ‘44 verblijft Maurice in Bochum en daar wordt vastgesteld dat hij sinds enige tijd maagpijn heeft en bloed spuugt. Eind die maand stuurt hij een brief naar huis, vanuit het hospitaal van de gevangenis van Bochum, hij dringt er op aan bij zijn vrouw om zich in regel te stellen met de Bond Moyson want hij zal het nodig hebben bij thuiskomst… Hij heeft dan al ⅔ van zijn straf gedaan en rekent op een spoedige thuiskomst. Maurice mag echter niet terug naar huis na een jaar, maar wordt integendeel nog eens overgeplaatst naar Northeim (Haagenstrasse). Hij blijft met gezondheidsproblemen kampen en dat stelt hem kortstondig vrij van zijn dwangarbeid (januari ‘45). 

Northeim had meerdere kleinere kampen die verbonden waren met lokale industrieën en landbouwbedrijven. De arbeiders werden gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden te werken, vaak zonder voldoende voedsel, medische zorg of enige vorm van bescherming tegen uitbuiting en mishandeling. Het lijkt er op dat Maurice aan dat wrede lot ontsnapt en min of meer medisch opgevolgd wordt. 

Uiteindelijk zal hij gerepatrieerd worden op 19 mei 1945 bij de opmars van de geallieerden vanuit het Oosten.

Bij thuiskomst wordt hij gevierd als politiek gevangene, aan zijn huis is een ereboog opgemaakt en poseert het hele gezin voor de foto (genomen op 23 juni 1945). 

Maurice en dochter Denise bij de ereboog.

In het dossier voor de erkenning van Politiek Gevangene, lezen we dat hij lijdt aan hartritmestoornissen, verlies van tanden en sporen van slagen. Zijn kleindochter herinnert zich dat wanneer hij zich buiten aan de “tobbe” waste, ze dan de littekens op zijn rug kon zien. Hij wilde nooit uitleggen wat dat te betekenen had. Op de avond van 1 november ‘64 begint hij thuis zijn verhaal te doen aan zijn familie, voor het eerst. De volgende dag vinden ze hem dood op zijn bed in de Hooistraat.

Maurice thuis in de Hooistraat met zijn vrouw Esperance.