Ga naar de inhoud

André Poppe

Daverlostraat 87, Assebroek

André Poppe werd geboren in Brugge in 1926, in een bescheiden maar warm gezin. Zijn jeugd verliep grotendeels in de schaduw van een opkomende oorlog. Hij groeide op in een tijd waarin keuzes vaak levensbedreigende gevolgen hadden — en toch koos hij al op jonge leeftijd de kant van het verzet. Zijn engagement, zijn lijden in gevangenschap en zijn leven na de oorlog getuigen van een indrukwekkende veerkracht. André overleed op 3 april 1989, nog steeds actief in dienst van de Brugse politie.

Een jeugd in Brugge

Tijdens zijn kindertijd woonden André Poppe, zijn vader Joseph en moeder Godelieve De Witte in bij bekende dokter Paul Thooris, broer van voormalig volksvertegenwoordiger Albert Thooris, in de Nieuwe Gentweg 39.

De Revolutionaire Volksjeugd (RVJ)

André Poppe was één van de zeventien leerlingen van de Rijksmiddelbare School (RMS) die werden gearresteerd wegens  betrokkenheid bij verzetsgroep de Revolutionaire Volksjeugd (RVJ).  Hij was toen amper zeventien jaar. 

Tijdens zijn jeugd woonden zijn vader Joseph en moeder Godelieve De Witte in bij de bekende dokter Paul Thooris, broer van voormalig volksvertegenwoordiger Albert Thooris, in de Nieuwe Gentweg 39. Godelieve was er inwonende werkneemster. Zijn vader was een Vuurkruiser wat wil zeggen dat hij minstens 32 maanden aan het front aan de IJzer heeft verbleven tijdens de Eerste Wereldoorlog. Joseph werkte voor de RTT. André had als kind een goede band met dokter Thooris, die hem veel bij bracht over boeken, de Franse taal, wijnkennis en plantkunde. Op 19 mei 1940 verhuist André met zijn ouders naar de Daverlostraat (toen nr 75) in Assebroek.  

Verzet en verzetsgroepen

André had een klasgenoot, Mathieu Hinoul, die actief was in het verzet. Hij rekruteerde onder de leden van zijn atletiekclub Olympic Brugge en onder de leerlingen van zijn eigen school, de Rijksmiddelbare School. In volle oorlogstijd (1943) waren er 58 lidgeld betalende militanten! De ledenlijst is gelukkig nooit in Duitse handen gevallen. André, Mathieu en Roger Rau behoorden ook tot de Vuurkadetten, opgericht in 1940 en bestaande uit de kinderen van Vuurkruisers. Ze mochten toetreden na het betalen van twee frank lidgeld of vijftig cent voor de wezen. De jongeren zelf werden verder onderverdeeld volgens leeftijden. Onder de achttien jaar was je een aspirant, wie ouder was mocht zichzelf een militair noemen. Deze vereniging had duidelijk een militaire inslag. Hoewel deze groep in feite niets met het verzet te maken had, waren vele jongeren binnen de Vuurkadetten wel actief in het verzet. 

Ook Marc Braet behoorde tot de groep van het RVJ, hij  kreeg evenwel de opdracht de RMS te verlaten en zich in te schrijven in het atheneum met de bedoeling om daar ook een groep van het RVJ op te richten. Het RVJ hield zich vooral bezig met sluikpers, maar Mathieu deed in tegenstelling tot zijn medeleerlingen ook aan harde sabotage.

Arrestaties en deportatie

Op 21 september 1943 worden Mathieu Hinoul en André Peuteman aangehouden voor sabotage van een internationale telefoonkabel in Oostkamp. Twee dagen later werden Noël Boydens, Norbert Van Beveren (behoorden tot het Partizaneleger), Marcel De Vos en Edgard Ghyoot gearresteerd. Ze kwamen regelmatig samen in café ‘de Welkom’ in het Loppemstraatje in het centrum van Brugge. Zonder proces werden ze naar de gevangenis van Brussel gebracht op 17 november 1943 en op 20 november 1943 gedeporteerd naar Duitsland en van daar naar diverse concentratiekampen. Boydens en Van Beveren werden gefusilleerd, Mathieu en André Peuteman verdwenen spoorloos. Na de arrestatie van Mathieu werd Hubert van Achte de leider van het RVJ.

Op 10 maart 1944 viel de GFP (Geheime Feldpolizei) de school binnen en werden de eerste aanhoudingen verricht onder de leerlingen van het RMS. Op 24 maart 1944 volgde nog een tweede reeks aanhoudingen waaronder André Poppe, die van 10 tot 24 maart de leiding van het RVJ had overgenomen van Hubert van Achte. Ook een studiemeester van het RMS, Abraham De Laetere, werd aangehouden. Ze zouden zijn verraden door een activist van de school. Ze werden opgesloten in de gevangenis van Brugge, het Pandreitje. Er volgenden langdurige ondervragingen waarbij ze zwaar werden mishandeld.

Proces en veroordelingen

Op 8 juni 1944 verschenen  ze voor het Untersuchsgericht in de Niklaas Desparsstraat. De ouders van de leerlingen stonden buiten vol angst te wachten aan het lokaal waar het proces plaatsvond. Er was een grote belangstelling en betrokkenheid van de Brugse bevolking. Ze werden beschuldigd van o.a. vijandbegunstiging en sluikpers. Onder druk van de publieke opinie werd de zaak inderhaast afgehandeld. Studiemeester De Laetere werd veroordeeld tot twintig jaar opsluiting. Hubert Van Achte kreeg tien jaar, zijn broer Norbert, André en elf andere medeleerlingen werden veroordeeld tot straffen van één tot vijf jaar. Er waren twee vrijspraken. 

Gevangen in Duitsland

Na een vijftal overplaatsingen, o.a. in Beverlo, kwam André samen met medeleerlingen in de gevangenis van Wolfenbüttel in Duitsland terecht. De gevangenen werden heel streng bewaakt en ze kregen amper verzorging en eten. Later vertelde André af en toe over zijn opsluiting in Duitsland. Zo had hij ooit als strafmaatregel een week lang opgesloten gezeten in een cel in het pikdonker met enkel water en brood. Hij had een wond op zijn been die nooit is verdwenen, veroorzaakt door een bajonetsteek van een Duitse bewaker. Tijdens hun opsluiting mochten de gevangenen geen Engelstalige liedjes zingen. Ze bedachten dan zelf een Nederlandse tekst voor de liedjes. Alle leerlingen-gevangenen werden ingezet bij het puinruimen in het zwaar gebombardeerde stadje Braunschweig. Tijdens het puinruimen werden André en een medeleerling eens betrapt op het toilet, toen een verplicht tewerkgestelde hen in het geniep wat eten gaf. Ze werden daarvoor zwaar bestraft. Op 7 november 1944 werden zijn vrienden José De Wit  en Claude Michotte (medeleerling RMS) en Roger Rau (oud-leerling RMS, lid van Olympic Brugge, Vuurkadet) tijdens het puinruimen bedolven onder een instortende muur. José  De Wit was op slag dood. Claude Michotte  kwam er met lichte verwondingen van af maar Roger Rau stierf een paar uur later aan zijn verwondingen. Hubert Van Achte werd ziek en door gebrek aan verzorging verergerde zijn toestand, hij overleed kort na de bevrijding op 14 april. Drie weken later, op 4 mei, overleed  zijn tweelingbroer Norbert tijdens de terugreis naar België in Bärum. André en andere medeleerlingen waren getuige van het ongeval en hebben ook de laatste uren van hun makker Roger meegemaakt. Ook de dood van de broers Van Achte heeft hem bijzonder zwaar getroffen.  

Bevrijding en terugkeer

Op 11 april 1945 werd Wolfenbüttel bevrijd door het Amerikaanse leger. De gevangenen mochten de gevangenis niet verlaten en dienden daar nog tien dagen te verblijven onder Amerikaanse bewaking. Tenslotte werden ze met open legerwagens naar het rangeerstation in Braunschweig overgebracht en van daaruit gerepatrieerd. Officieel was André Poppe opgesloten t.e.m. 20 april 1945. De Amerikaanse bevrijders zouden door gebrek aan inzicht de uitgehongerde gevangenen te grote hoeveelheden eten en drinken hebben gegeven, terwijl dat geleidelijk aan moest gebeuren. Daardoor zijn er nog verschillende slachtoffers bezweken na de bevrijding (door toedoen van een ‘gesprongen maag’ zo werd verteld). Volgens André hadden de Canadese en Engelse bevrijders het beter aangepakt. Ze gaven de gevangenen met mate eten waardoor hun lichaam zich beter kon aanpassen en zo hebben ze overlijdens kunnen voorkomen. André vertelde zijn dochter regelmatig dat hij het onmogelijk zou gehaald hebben in Duitsland als hij niet bij scouts was geweest. De skills die hem daar werden bijgebracht hielpen hem te overleven. Hij bleef ook steevast de rest van zijn leven het Rode Kruis steunen uit erkentelijkheid voor de hulp na de bevrijding.

Na de oorlog

Na de bevrijding was er grote verwarring en onduidelijkheid. Sommige slachtoffers konden snel naar Brugge terug en bij anderen heeft het nog weken of maanden geduurd eer er nieuws was. Pas in mei 1945 kwamen de laatste overlevenden in Brugge aan. Ook André Poppe was zwaar ziek en totaal uitgeput. De vooruitzichten waren zo slecht dat zijn ouders al regelingen hadden getroffen voor een begrafenis. Toen hij tegen de verwachtingen in, levend in Brugge arriveerde, woog hij nog amper 35 kg en stond zijn lichaam vol etterende zweren. Hij heeft nog dagenlang tussen leven en dood gezweefd. Hij moest zich zo hard krabben dat ze zijn handen moesten vastbinden. 

Een nieuw leven

Eenmaal opgeknapt, zat hij in september 1945 alweer in Duitsland! Hij werkte er als soldaat/ vrijwilliger voor de Engelsen, de BAOR (British Army of the Rhine) en deed er daarna ook zijn legerdienst (lichting 1946, soldaat André Poppe BAOR: District Censorship Station, Belg. Det., cens’ n’/107). Hij werkte er onder andere in Bonn. 

Op 25 september 1948 trouwt hij in Brugge met zijn eerste liefde Jeannine Schaut. Ze leerden elkaar kennen voor de oorlog tijdens de voorbereiding voor hun plechtige communie. Op 26 juli 1952 kregen ze een dochter, Daisy Poppe. André koos specifiek voor een Engelse naam uit erkentelijkheid. 

Hoewel hij doorging voor een goede student, heeft hij door de oorlogsomstandigheden nooit zijn middelbare studies kunnen afmaken. Hij ging eerst aan de slag als klerk voor het ministerie van Wederopbouw. Zijn schoonvader die politieagent was, schreef hem stiekem in voor een examen bij de politie. Zo begon zijn carrière bij de Brugse politie op 1 november 1949. Hij klom op tot hoofdinspecteur en was de rechterhand en vertrouweling van vier hoofdcommissarissen. 

Laatste jaren

De ontberingen in Duitsland hebben zijn gezondheid wel zwaar geknakt, hij kampte reeds op jonge leeftijd met allerlei medische problemen ten gevolge van zijn opsluiting. Hij overleed op 3 april 1989 en was toen nog in actieve dienst bij de politie als kabinetschef van hoofdcommissaris Roger De Bree. Hij behield tot aan het eind van zijn leven contact met zijn medeleerlingen van het RMS (waaronder Edward Galliaert en Arthur Gallet die na de oorlog  naar Amerika vertrok). Hij woonde ook jaarlijks de herdenking voor de oorlogsslachtoffers van het RMS bij. Lange tijd bleef hij lid van de ouderraad en van allerlei oud-strijdersverenigingen. Daarnaast was hij ook een grote fan van Club Brugge. Brugge lag hem nauw aan het hart, hij hield als geen ander van de Halletoren en zijn beiaardmuziek. Hij liep jaarlijks vooraan mee in de Heilig Bloedprocessie en stond ook lange tijd in voor de veiligheid bij de overhandiging en teruggave van het relikwie voor en na de processie aan de bisschop. 

Bronnen:

  • Honderd jaar Rijksmiddelbare jongensschool in Brugge , Brugge, 1951
  • L. Schepens  Brugge Bezet, 1914-1918, 1940-1944. Het leven in een stad tijdens twee wereldoorlogen, Tielt, 1985
  • Andries Van Den Abeele, De houding van leerlingen en leraren tegenover bezetter en collaboratie in de Brugse middelbare Scholen begin 1941. , Wetenschappelijke Tijdingen LX/I/2001 , https://openjournals.ugent.be/wt/article/79564/galley/201079/view/
  • https://libstore.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/242/927/RUG01-001242927_2010_0001_AC.pdf thesis Sharon De Clerck Ugent mei 2007
  • Collaboratie en verzet –  Kurt Ravyts; Jos Rondas,  Groeninghe,  2000
  • Een medaille of straatnaam-erkenning voor een held, (Brugs Ommeland vzw), 2012
  • Weerstander Sluikpers dos. 223/615.170/13504, Politiek Gevangene dossier nr. 25.204- Gewapende weestander dossier IV/7414 (Assebroek) 
  • Getuigschrift van de nationale Adj.- Liquidator der PM en van de politiecomissaris van Assebroek
  • Archief André Poppe (berust bij zijn dochter Daisy Poppe).