André Peuteman
Gulden-Peerdenstraat 93
André Peuteman werd geboren op 20 januari 1926 in Brugge, een stad die destijds bekend stond om haar bloeiende diamantnijverheid. Zijn vader, Aimé Peuteman, was diamantbewerker en leidde een atelier waar op het hoogtepunt 50 mensen werkten. Samen met zijn moeder Magdalena Smessaert, twee zussen en een broer vormde André een hecht gezin dat woonde in de Gulden Peerdenstraat 93 in Assebroek.
De familie Peuteman was sterk betrokken bij de lokale gemeenschap. André’s grootvader was een van de oprichters van de Belgische Socialistische Partij (BSP) in Brugge en diende 25 jaar als gemeenteraadslid. Na de bevrijding werd hij korte tijd schepen in Assebroek.
Samen met zijn vriend Mathieu Hinoul sloot André zich aan bij de RVJ (Revolutionaire Volksjeugd), een verzetsorganisatie. Hun inzet bracht hen echter in groot gevaar. Beiden werden opgepakt en overleefden de gruwel van de concentratiekampen niet. André Peuteman overleed waarschijnlijk begin mei 1945 in Terezín (Theresienstadt).
De Revolutionaire Volksjeugd
André Peuteman liep school in het Atheneum te Brugge. Hij was een goede leerling. Hij schilderde, tekende en schreef gedichten die gepubliceerd werden.Later werd André ook lid van de verzetsgroep RVJ (Revolutionaire Volksjeugd). Dat groepje werd opgericht door zijn vrienden Mathieu Hinoul en Hubert Van Achte. De groep beschouwde zichzelf als een jongerenafdeling van de Partizanen, die op hun beurt weer een deel waren van het Onafhankelijkheidsfront (OF).
Het OF was een coalitie van verzetsgroepen, samengebracht door de communisten, maar niet volledig door hen gecontroleerd. Er waren ook mensen van liberale, vrijzinnige of zelfs katholieke strekking in het OF actief. Niet iedereen in een lokale verzetsgroep wist trouwens in welk groter verband de groep was opgenomen, en wat de ideologische overtuiging van die groep was. Men deed wat men kon, met mensen die men kende: van op school, het werk, de jeugdbeweging, de vakbond, onder vrienden. Wat iedereen bij elkaar hield was de wens om iets te doen tegen de Duitse bezetter, de onderlinge ideologische verschillen speelden tijdens de oorlog nauwelijks een rol.
De RVJ trad in september 1941 toe tot het ‘Jeugdfront voor de Vrijheid’, de jongerenafdeling van het OF. Het OF rekruteerde actief onder jonge mensen. Uit voorzichtigheid voor het jeugdige enthousiasme (en de bijbehorende gevaren) stonden ze slechts via één verbindingsman in contact met de nationale leiding van het Jeugdfront en de OF. Marc Braet vertelde dat ze van een door het OF gestuurde instructeur onderricht kregen in het hanteren van handvuurwapens, ergens in de bosjes langs de Katelijnevest.
Sluikpers
De RVJ voerde op allerlei manieren anti-Duitse propaganda, schilderde V-tekens op muren, maakte en verspreidde sluikbladen. Het blad ‘Het Brugse Vrije’ schreven ze zelf: onder meer Mathieu Hinoul, Firmin Alexander, Mark Braet werkten eraan mee. Het blad werd gedrukt op een stencilmachine, thuis bij Mathieu Hinoul in de Derrestraat in Assebroek. In een ander blad, ‘De Jonge Werker’, richtte de RVJ zich rechtstreeks tot jonge arbeiders, met oproepen om de Duitse oorlogsinspanning tegen te werken en de productie te saboteren. De RVJ verspreidde ook andere titels zoals La Libre Belgique, Vrij België, Vogelvrij of De Rode Vaan.
Opgepakt en afgevoerd naar de concentratiekampen
André Peuteman nam ook deel aan hardere acties en sabotage. Toen de ze voorbereidingen troffen om een telefoonkabel door te knippen in Oostkamp, kwamen de Duitsers de groep partizanen op het spoor. Op 21 september 1943 werden André Peuteman en Mathieu Hinoul aangehouden door de Geheime Feldpolizei (GFP). André was nog gewaarschuwd dat de Gestapo hem thuis stond op te wachten, maar omdat hij vreesde dat zijn vader zou worden aangehouden en het gezin zo de kostwinner zou verliezen, besloot hij toch huiswaarts te keren. Daar werd hij vervolgens ook aangehouden.
Na zijn aanhouding zou het gezin maanden wachten op nieuws. Later kwamen ze te weten dat André na een periode in Belgische gevangenissen, op 22 november kwam André uiteindelijk aan in het concentratiekamp Esterwegen in Duitsland. Esterwegen was een van de kampen in het In het Noord-Duitse veengebied, dicht bij de Nederlandse grens, moesten gevangenen zonder geschikte kledij of waterdichte schoenen het veen ontginnen. Midden maart 1944 werd André doorgestuurd naar Gross-Strehlitz, in het huidige Polen. In februari 1945, toen de Russen naderden, werd hij overgebracht naar Buchenwald, nabij Weimar. Samen met vele duizenden werd hij op transport gezet. Dit gebeurde in een goederentrein, zonder eten of hygiëne. De trein was weken onderweg, en velen stierven van uitputting en honger. Het laatste spoor van André’s aanwezigheid in Buchenwald dateert van 3 april 1945. Uiteindelijk belandde hij in Terezín (Theresienstadt, in het huidige Tsjechië).
Theresienstadt werd door de Duitsers gebruikt voor propagandadoeleinden. Bij de bevrijding waren er nog 600 gevangenen in leven, waaronder André. Ze werden overgebracht naar een lazaret in Terezín, waar een tyfus epidemie uitbrak.
Van André werd niets meer vernomen. Waarschijnlijk is hij in Terezín overleden tussen 15 en 20 mei 1945, kort na de bevrijding. Omdat er zo veel doodzieke gevangenen moesten worden verzorgd, konden de geallieerden in de chaotische omstandigheden niet precies bijhouden wie stierf en waar werd begraven. De familie van André Peuteman heeft lang naar zijn graf gezocht, maar het nooit gevonden. Waarschijnlijk ligt hij in een anoniem graf in Terezín. Postuum werd hem het statuut van politieke gevangene toegekend.
Tijdens en na de oorlog werd overal naar André geïnformeerd. Zelfs in 1993 werden in het documentatiecentrum van Theresienstadt nog opzoekingen gedaan, maar zonder resultaat. De oorlogsjaren hebben het gezin voor altijd getekend.